-
1 sentiment
sentiment [sãtiemã]〈m.〉1 gevoel(en) ⇒ gevoelsleven, gevoeligheid, liefde2 gevoel ⇒ besef, bewustzijn, indruk3 mening ⇒ oordeel, gezichtspunt♦voorbeelden:faire du sentiment • sentimenteel doentu ne m'auras pas au sentiment • daar blijf ik koud onder, ik laat me niet inpalmenla faire au sentiment • op het gevoel werkenprendre qn. par les bons sentiments • op iemands gevoel werken2 avoir le sentiment de qc. • zich van iets bewust zijn, iets beseffenavoir le sentiment que • de indruk hebben dat3 quel est votre sentiment au sujet de, sur cette affaire? • wat is uw mening omtrent die zaak?m1) gevoel2) mening -
2 avoir le sentiment que
avoir le sentiment que -
3 sensation
sensation [sãsaasjõ]〈v.〉1 indruk ⇒ gewaarwording, gevoel2 sensatie ⇒ beroering, opschudding♦voorbeelden:2 faire sensation • sensatie verwekken, opzien barenpresse à sensation • sensatiepersf1) indruk, gevoel2) sensatie -
4 sembler
sembler [sãblee]1 schijnen ⇒ lijken, de indruk wekkenII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 (toe)schijnen ⇒ voorkomen, lijken♦voorbeelden:1 sembler bon • goeddunken, prettig vindenil travaille si (comme, quand) bon lui semble • hij werkt als hem dat uitkomtce me semble, me semble-t-il, à ce qu'il me semble • naar het mij toeschijnt, volgens mijil me (te, nous, vous, lui, leur) semble que 〈+ aantonende wijs〉 • ik (enz.) denk, heb de indruk dat, het lijkt mij (enz.) datv(toe)schijnen, lijken -
5 effet
effet [effe]〈m.〉1 uitwerking ⇒ effect, gevolg4 kracht ⇒ vermogen, werking♦voorbeelden:〈 techniek〉 effet de recul • terugstoot, -slageffet en retour • terugslageffet de serre • broeikaseffecteffet secondaire • bijwerkingavoir de l'effet • resultaat hebbenavoir qc. pour effet • iets als gevolg hebbenfaire (de l')effet • uitwerking hebbenfaire l'effet d'une bombe • inslaan als een bomfaire mauvais effet • een slechte indruk makencela fait son effet • dat heeft succesrater son effet • de mist ingaanà cet effet • met het oog hieropsous l'effet de qc. • door de inwerking van ietseffets publics • overheidsfondsenavoir effet • geldenproduire ses effets • van kracht worden1. m1) gevolg, effect2) wissel, handelspapier3) werking4) rechtsgevolg2. effetsm pl1) spullen -
6 glisser
glisser [gliesee]1 (uit)glijden ⇒ slippen, (ont)glippen2 glijden ⇒ slechts even aanraken, losjes heengaan (over)3 geen indruk maken ⇒ afketsen, geen vat hebben♦voorbeelden:le couloir glisse • de gang is gladle verre m'a glissé des mains • het glas is uit mijn handen gegliptglisser entre les doigts comme une couleuvre, comme un poisson • zo glad zijn als een aalglisser sur une mauvaise pente • op een hellend vlak zittenglisser sur une pente raide • van een steile helling afglijdenattention, ça glisse! • kijk uit, het is glad!glisser sur un sujet • over een onderwerp niet uitweidenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten glijden ⇒ schuiven (in), toeschuiven♦voorbeelden:glisser une lettre dans l'enveloppe • een brief in de enveloppe stoppenglisser une maille • een steek overhalenglisser un autre mot dans son discours • een ander woord in zijn speech inlassen♦voorbeelden:1 〈 onpersoonlijk〉 il s'est glissé plusieurs fautes dans le texte • er zijn meerdere fouten in de tekst geslopenil se glissa derrière le mur • hij schoot weg achter de muur1. v1) (uit)glijden4) laten glijden, schuiven5) fluisteren6) slepen [computer]2. se glisservkruipen, (binnen)sluipen -
7 présenter
présenter [preezãtee]♦voorbeelden:¶ présenter bien, mal • een goede, slechte indruk makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 tonen7 aanbieden ⇒ voorleggen, uiteenzetten♦voorbeelden:présenter un intérêt particulier • iets bijzonders, opmerkelijks hebbenprésenter des symptômes • symptomen vertonenprésenter son permis de conduire • zijn rijbewijs laten zienprésenter Homère à un examen • Homerus als examenstof kiezen1 verschijnen ⇒ zich vertonen, opkomen, zich voordoen♦voorbeelden:ça se présente comment? • hoe ziet dat eruit?deux noms se présentent à l'esprit • twee namen vallen me inse présenter chez qn. • zijn opwachting maken bij, zich vertonen bij iemandse présenter sous des formes anormales • abnormale vormen aannemenv3) presenteren4) tonen5) bieden6) uiteenzetten -
8 figure
figure [fieguur]〈v.〉1 gedaante ⇒ gestalte, voorkomen2 afbeelding ⇒ illustratie, plaatje♦voorbeelden:avoir triste figure • er belabberd uitzienavoir bonne figure • er goed, gezond uitzienfaire figure • een belangrijke plaats innemenfaire bonne figure • een goede indruk makenfaire piètre figure • een pover figuur slaanfaire triste figure • sip kijken, een lang gezicht trekkenaffaire qui prend figure • zaak waarin tekening begint te komenc'est une figure! • dat is een grote persoonlijkheid!avoir une bonne figure • een sympathiek gezicht hebbencasser la figure à qn. • iemand in elkaar slaanjeter qc. à la figure de qn. • iemand iets naar het hoofd slingerenfaire figure de • doorgaan voor
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский